Sander Schimmelpenninck gaf in een column zijn visie op de Nederlandse deeleconomie. Onder EMMA collega’s ontstond, naar aanleiding van zijn stuk, discussie over dit onderwerp. De ene collega vond dat luie deeltijdvrouwen inderdaad meer moeten werken om de economie te redden en vooral niet moeten zeuren om ongelijke salarissen. Anna van Dijk voelde ‘lui’ genoemd worden terwijl ze met het ene been in een baan en het andere in een huishouden vol luiers, school- en sporttijden en opvoeding staat, als een schop tegen die beide benen.

Volgens mij wordt de discussie deels veroorzaakt door hiaten in Schimmelpennincks argumentatie. Zo gooit hij vrouwen mét en zonder kinderen op één hoop. Verder wordt een deel van de pijn – geef ik, moeder van twee kleintjes, eerlijk toe – veroorzaakt door een gekwetst ego. ‘Lui’ en ‘egoïstisch’ genoemd worden terwijl je voortdurend balanceert tussen een goede werknemer én een goede moeder zijn, geeft nou eenmaal een buts in je ziel. Zeker als dat gebeurt op de cynische toon van Sander – welgesteld jochie zonder kinderen (ja, ik kan het ook).

Schimmelpenninck gaat eraan voorbij dat de discussie eigenlijk over twee verschillende dingen gaat. Ten eerste is er de kwestie van een eerlijke zorg-werk-verdeling. Wat doet papa en wat doet mama? Mannen die meer betrokken zijn bij de opvoeding van de kinderen en vrouwen die meer tijd hebben om hun carrière te ontplooien: mooie groeikansen voor beide seksen. Voor mij is daarbij de beweging naar elkaar toe – dus van twee kanten – belangrijk.

Als vrouwen meer gaan werken zonder dat mannen meer gaan zorgen, betekent dat namelijk automatisch dat de kinderen de dupe worden: zij belanden het grootste deel van de week in de opvang (die in Nederland ook nog eens relatief duur is). Of dit problematisch is, is een discussie op zich. Wetenschappers zijn er – voor zover ik weet – nog niet over uit of baby’s en peuters er schade van ondervinden als ze het grootste deel van hun tijd in de kinderdagopvang doorbrengen. Ik heb wel heel veel moeders huilend hun drie maanden oude baby bij de opvang achter zien laten. In onze samenleving wordt dit vaak gezien als zwakte, maar in Duitsland blijven ouders die eerste keren in de Kindertagesstätte urenlang bij hun kind.

Over die eerlijke zorg-werk-verdeling maak ik me eerlijk gezegd niet zo’n zorgen. Tuurlijk, er zijn nog veel obstakels te overwinnen (weinig begrip voor ouders die thuis moeten zijn voor hun zieke kind, werkgevers die liever baarmoederloze mannen aannemen). Wat ik echter gelukkig om mij heen zie – okay, ik ben als hoogopgeleide witte vrouw natuurlijk behoorlijk biased – is dat zowel mannen als vrouwen zich behoorlijk inspannen om naar die eerlijke verdeling toe te werken. Het is vooral een kwestie van historische ballast die we met z’n allen af te werpen hebben: ouderwetse ideeën zoals ‘Je bent geen echte man als je minder verdient dan je vrouw’, ‘Je bent geen goede moeder als je werkt’ of ‘Werknemers moeten acht vaste uren per dag aan het werk zijn’ – diep in onze cultuur gewortelde ideeën die we er op den duur echt wel uittrekken.

Wat ik interessanter vind, is het punt dat Schimmelpenninck zowel raakt als voorbij raast: dat ook veel vrouwen zónder (kleine) kinderen in deeltijd werken. ‘Parttimen is een diepgekoesterd privilege’, schrijft hij, gevolgd door een hele trits aan cynisch commentaar. Het idee dat ‘aan jezelf werken’ het belangrijkste is in het leven, lijkt inderdaad steeds meer in ons DNA verankerd te raken. Schimmelpenninck vindt dat om deze reden thuis blijven ‘egoïstisch’ is: die keuze moet namelijk door anderen (mannen) economisch gecompenseerd worden. We zijn nu al het ‘lachertje van Europa’. Als vrouwen in Nederland meer zouden werken, ‘zou dat de economie 114 miljard euro per jaar extra opleveren.’

Hier maakt Sander nog een denkfout. Hij laat na een – typische mannelijke –  aanname te onderbouwen, namelijk dat economische groei het hoogste doel moet zijn. Ja, er moet brood op de plank. En ja, we zijn bevoordeeld dat we de tijd hebben om ‘onszelf te ontplooien’. Maar moeten we dan juist niet als een malle gebruikmaken van dat privilege? Niet langer economische groei nastreven, maar persoonlijk geluk? En daardoor uiteindelijk ook gemeenschappelijk geluk? Voor het eerst in de moderne geschiedenis van de mensheid kan het! Kan het zijn dat wij als ‘lachertje van Europa’ als enige beginnen in te zien dat geluk belangrijker is dan de nieuwste iPhone? (Wat trouwens niet helemaal waar is, want in Duitsland en Scandinavië krijgen ouders bijvoorbeeld veel meer tijd om met hun pasgeboren kinderen door te brengen dan Nederlanders – een enorme geluksfactor).

Nogmaals: er moet brood op de plank en we hebben het privilege ons te kunnen ontwikkelen juist dóór de economische groei die we hebben doorgemaakt. We zullen dus zeker aan de bak moeten (blijven) om een bepaalde levensstandaard in stand te houden. Maar als mannen zich daarbij achtergesteld voelen omdat zij het geld binnen moeten brengen en vrouwen ‘lekker aan zichzelf kunnen werken’, dan is het tijd voor een serieus maatschappelijk gesprek: vrouwen meer aan het werk en mannen meer thuis voor de zelfontplooiing (en de kinderen). Op die manier ontstaat er op alle fronten meer balans. Ik kan alleen nu al voorspellen dat vrouwen dan wel wat eisen zullen stellen. Ja, zeker. Want zoals bij de meeste conflicten, draait ook deze discussie niet om waar ze over lijkt te gaan.

Waar gaat de discussie dan wél over? En hoe denken anderen over deze kwestie? Wordt vervolgd…