Gendergelijkheid

Al sinds de 17e eeuw zijn we druk doende met de positie van de vrouw in onze samenleving. In 1919 veroverden vrouwen stemrecht. Later werden vrouwen –  lange tijd slechts gezien als ‘Mevrouw Naam van de Echtgenoot’ – financieel steeds onafhankelijker, vooral sinds in 1956 de ‘Wet handelingsonbekwaamheid’ werd afgeschaft: getrouwde vrouwen mochten voortaan een bankrekening openen, zelf elektrische apparaten kopen (ja, echt), zonder toestemming van hun man op reis. En ze mochten werken.

De positie van vrouwen wordt inmiddels bewaakt door een emancipatiemonitor en via een quotum is het de bedoeling dat er meer exemplaren op topposities terechtkomen. De vrouwenemancipatie is inmiddels zó ver gevorderd dat het vrouwenvoorrecht te mogen werken een moeten is geworden. Tenminste, dat vindt een deel van de bevolking. Een ander deel trekt fel van leer tegen het idee dat alle vrouwen fulltime zouden moeten werken, of vindt dat de vluchtroute uit de deeltijdeconomie niet bij vrouwen (alleen) ligt.

De discussie tussen deze twee kampen (minstens zo oud als het essay ‘Het onbehagen bij de vrouw’ dat Joke Kool-Smit in 1967 in De Gids publiceerde) deed ook bij EMMA een zandstormpje opwaaien. Is dit een kwestie van gender(on)gelijkheid? Wat speelt hier nog meer?