Ik heb, net als bijna iedereen, de neiging om over het internet te denken als een soort extra, onzichtbare dimensie. Het is de ongrijpbare kracht die op een of andere manier e-mails op je scherm tovert, een YouTube-video start of muziek uit je speakers blaast. Als het goed werkt vinden we dat fijn, maar we vinden het vooral bloedirritant als het ons in de steek laat. Wat dat betreft lijkt het internet in onze belevingswereld meer op een constante kracht zoals de zon, dan op bijvoorbeeld een auto, waarvan we snappen dat het kapot kan gaan.

Toch lijkt het internet meer op een auto dan op de zon. Wij (mensen) hebben het zelf gebouwd. Het bestaat voornamelijk uit kabels, zendmasten, processoren en ventilatoren: dingen die wij hebben bedacht en die samen één groot ‘ding’ vormen dat we het internet noemen. Er is een kleine groep mensen die zich bezighoudt met het vervaardigen en onderhouden van al deze onderdelen. Dat zijn de mensen die als geen ander begrijpen welke aardse behoeften de machines eigenlijk hebben.

Minder energieverbruik’ is niet hetzelfde als ‘geen energieverbruik

Een van de belangrijkste behoeften van ons internet is elektriciteit. Servers en zendmasten moeten altijd aan staan en hebben een grote hoeveelheid stroom nodig. Het is lastig in te schatten hoeveel dat precies is, maar een aantal wetenschappers doet beeldende pogingen. Zo maakte antropoloog Jane Anne Morris in 2010 een rekensom: de oppervlakte van de Amerikaanse staten Delaware en Connecticut zou nodig zijn aan zonnepanelen, windmolens of mensen op hometrainers om het toenmalige wereldwijde internet te voeden. (Dit is inmiddels dus meer.) Volgens Leo de Vreede van de TU Delft verbruiken we momenteel één supertanker vol met olie per maand om in onze internetbehoeften te voorzien. Met de introductie van 5G kan dat aantal echter naar tientallen supertankers gaan.

Dat verbruik valt overigens wel te nuanceren. Barath Raghavan en Justin Ma van de University of Berkeley weten te melden dat (in 2011) het verbruik van het internet een schijntje was vergeleken met dat van de wereldwijde transportsector. Misschien is het dus juist goed om taken van vervuilende industrieën over te hevelen naar de wereld van het internet. Maar dan moeten we er wel op dezelfde manier over praten en nadenken. Een conference call tussen Amsterdam en New York kost veel minder energie dan een vlucht tussen deze steden voor een face-to-face overleg. Maar ‘minder’ is niet hetzelfde als ‘niets’.

Consumenten moeten hun internetverbruik gaan zien als onderdeel van het wereldwijde ecosysteem

We zijn inmiddels gewend om over onze radiatoren, vliegreizen en autoritten na te denken in termen van duurzaamheid. Het is dan ook geen gek idee om eens na te denken over het gebruik van internet. Zeker nu voorspeld wordt dat ons dataverkeer de komende jaren exponentieel zal toenemen door 5G. Momenteel bevinden we ons nog in de fase dat we het probleem doorschuiven van de samenleving naar de wetenschap. Professoren als Leo de Vreede moeten maar zorgen dat zendmasten energiezuiniger worden. Heel mooi als dat lukt, maar in het geval van autorijden blijkt de productiezijde van de keten ook niet alle problemen op te kunnen vangen.

Dus ook wij consumenten zullen ons internetverbruik moeten gaan zien als een onderdeel van het wereldwijde ecosysteem. Zoals het eten van vlees, het rijden in een benzineauto en het stoken van een kachel dat ook zijn. We doen al aan autovrije zondagen en Earth Hour, dus waarom niet aan internetloze avonden?

Gemaakt door
Foto van Kevin Willemsen. Kevin is een witte man met blauwe ogen en kort donkerblond haar. Hij heeft een wit overhemd aan.

Kevin Willemsen

analyseert – beredeneert – online netwerken
Gelijke kansen en Gelijkwaardigheid